15 september 2015 – De regering wil voorkomen dat werkgevers grote bonussen ten onrechte in de vrije ruimte stoppen. Werkgever maken hier nu gebruik van omdat 80% eindheffing voordeliger is dan bruteren. Daarom wordt met ingang van 2016 het gebruikelijkheidscriterium van de werkkostenregeling scherper geformuleerd.
In het wetsvoorstel is een nieuwe bepaling die stelt dat de werkgever alleen vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers als eindheffingsbestanddeel mag aanwijzen als het onderbrengen in de WKR hiervan gebruikelijk is. Momenteel staat in de wet dat werkgevers vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers kunnen aanwijzen als eindheffingsbestanddeel op voorwaarde dat deze voorzieningen niet te veel afwijken van wat gebruikelijk is in vergelijkbare omstandigheden. Nu is het dus nog de omvang van de vergoeding of verstrekking die gebruikelijk moet zijn. Per 2016 gaat het om de gebruikelijkheid van het in de werkkostenregeling stoppen van de vergoeding of verstrekking op zich. Is een vergoeding of verstrekking op zich al ongebruikelijk, dan zal het aanwijzen ervan als eindheffingsbestanddeel dat natuurlijk ook zijn.
Bij de toetsing aan het gebruikelijkheidscriterium, spelen de volgende factoren een rol:
• Wat is de aard van de vergoeding of verstrekking?
• Wat is de omvang of waarde van de vergoeding of verstrekking?
• Hoe werd de vergoeding of verstrekking vóór de WKR in de organisatie behandeld?
• Krijgen collega’s de vergoeding of verstrekking ook?
• Krijgen vergelijkbare werknemers bij een andere werkgever de vergoeding of verstrekking ook?
Het opnieuw formuleren van het gebruikelijkheidscriterium is nodig omdat er werkgevers bleken te zijn die de belasting omzeilden door grote bonussen in de vrije ruimte te brengen. De 80% eindheffing van de WKR is immers een stuk voordeliger dan het bruteren van zo’n bonus. Deze zogenoemde tariefarbitrage is straks overduidelijk tegen de regels.